Oost-Java: plantages en rustdagen in een villa
- Arjan
- 2 okt 2017
- 4 minuten om te lezen

Na ons bezoek aan de Bromo-vulkaan was het tijd om het reistempo omlaag te brengen. We hadden sinds Jakarta elke dag een excursie gemaakt en we hadden een leuke villa in Karibalu uitgezocht om een paar dagen uit te rusten van het continue verplaatsen. De treinreis van Probolinggo naar Karibalu bracht ons langs vlaktes met rijstvelden en langs een aantal vulkanen. Vlak voor Karibalu werd het heuvelachtig en zagen we koffie- en rubberplantages in het prachtig glooiende landschap.In de trein knoopten we een gesprek aan met de treintechnicus: een jonge vent die woonachtig was in Malang en die een aardig mondje Engels sprak. Hij vertelde ons over zijn vak en over het feit dat een baan bij de spoorwegen veel zekerheid met zich meebracht plus een goed salaris. Hij was in staat om zijn gezin twee weken per jaar mee op vakantie te nemen en had zo al Bali en Yogyakarta bezocht. Voor de overgrote meerderheid IndonesiĆ«rs is zoiets niet weggelegd. Hij spaarde buitenlandse munten, dus ik gaf hem een euromunt die ik onderin mijn rugzak had liggen. Hij was er dolblij mee. Ook hadden we een gesprek met behulp van veel handgebaren met een ouder Indonesisch stel die tegenover ons zat in het vierzitje. Zij spraken louter Indonesisch. We konden het toch redelijk volgen omdat, nadat we zeiden dat we uit Nederland kwamen, het onderwerp van gesprek louter ging over de zichtbare Nederlandse erfenis die aan ons voorbijgleed tijdens de treinrit. Zo wezen ze elk stationsgebouw aan die we passeerden. Allemaal Nederlandse architectuur: baksteen met dakpannen. Ook wezen ze op de plantages: aangelegd door de Nederlanders. Nadat ze ons hadden getrakteerd op heerlijke sesamkoekjes, moesten we alweer afscheid nemen. We hadden Karibalu bereikt. Daar bleken bij het station geen autotaxiās te staan. We werden aangesproken door ojek bestuurders (brommertaxiās), die ons voor heel veel roepiaās wel wilden meenemen naar de villa. Nu waren we bij het uitstappen net een klein groepje jonge Indonesische backpackers tegen het lijf gelopen. Zij hadden ons enthousiast aangeklampt en vroegen of wij ook de Raung vulkaan gingen beklimmen. Immers wij hadden ook rugzakken en een tent bij ons. Wij zeiden dat we dat niet van plan waren en dat we in het stadje bleven hangen. Nu hadden de backpackers ook vervoer nodig naar hun accommodatie en boden aan te onderhandelen over de prijs van onze ojekrit. Dat vonden wij een aardige geste. Er rolde een leuke prijs uit en zo sprongen we ieder achterop een brommer en ging de rugzak tussen het stuur en de bestuurder.
Bij de villa aangekomen zagen we dat we een hele goede keus hadden gemaakt: het was een geweldige plek en onze hostess Janti bleek een hele aardige vrouw te zijn die ons in de watten legde. Zo hingen we aan aantal dagen bij het zwembad of bij de loungeplek bij de rivier met uitzicht over het oerwoud erachter. De kikkers kwaakten in de avond en de vogels zongen in de ochtend.
We genoten van de heerlijke ontbijtjes en dinertjes op de veranda van de villa. De geweldige nasi en bami en het roze dragon fruit (pitaya) zijn me nog het meest bijgebleven.
We hadden slechts ƩƩn excursie geboekt al die dagen: een bezoek aan een grote plantage met aansluitend een wandeling over de lokale markt. We werden opgepikt door onze chauffeur/gids die leuk kon vertellen over de lokale historie en die persoonlijk de eigenaren van de plantage kende. Het bleek dat de plantage nog stamde uit de koloniale tijd. De Engelsen hadden het plaatsje Glenmore gesticht en de Nederlanders hadden de plantage laten aanleggen. Nog steeds is de plantage eigendom van een Amsterdamse familie, maar onze gids vertelde met enige spijt dat hij de eigenaren al in geen jaren meer had gezien in het familiehuis op de plantage. We bekeken de koffieplanten en gingen het veld in om de cacaobomen nader te inspecteren en om wat vruchtvlees van de rauw cacaoboon te proeven.

Voordat we de plantage inliepen vroeg onze gids heel ernstig of we wel malariapillen hadden geslikt. Nee dat hadden we niet. Oh dat was niet zo erg vond ie, maar of we dan wel anti-mug spray bij ons hadden. Hadden we ook niet. Ach, was ook helemaal geen punt besloot hij, immers er was een 0.01 procent kans om daadwerkelijk malaria op te lopen. Alleen bij de plantagewerkers die elke dag in het veld stonden, was er hoogst zelden iemand die malaria had opgelopen de laatste jaren. Wij werden door zijn snelle draai in 10 seconden van bittere ernst naar totale luchtigheid enigszins verward, maar ook wel weer gerustgesteld. Hoe dan ook, de cacaobomen stond er goed bij, het vruchtvlees smaakt prima en ook de kruidnagel- en rubberbomen zagen er gezond uit. We dronken een heerlijk kopje koffie, uiteraard van de plantage, en werden getrakteerd op heel erg lekkere en warme pisang goreng (gefrituurde bakbanaantjes). Daarna volgde de rondleiding door de fabriek. Eerst de rubberproductie straat, waar latex werd gezeefd en vermengd met zand om de typische rubberlappen te verkrijgen. We zagen wederom (zoals ook op de koffieplantage in Colombia: lees hier) een reusachtige hydroturbine, die met trekbanden de rubberpersen aandreef. De machine stamde uit 1929 (zie foto) en deed onvermoeibaar dienst.
Hierna volgde een wandeling langs de koffie- en cacaodroogbakken en we zagen hoe een aantal werkneemsters bezig waren om koffiebonen te sorteren en verse kruidnagelen als stampers van de bloem te pellen. We proefden de verse nagels. Nooit eerder hadden we verse kruidnagelen gezien en geproefd. De geuren waren indringend; de rubberafdeling rook precies zoals in een oude schoenmakerij (deed me denken aan het atelier van schoenmaker Bonthont op de Garst in Winschoten) en de kruidnagelen prikkelden nog lange tijd prettig na in onze neus.
Vervolgens namen we een kijkje in de grote rubberdroogschuur waar de lappen rubber werden drooggestookt. Als laatste werd getoond hoe de lappen rubber in grote balen werd geperst en we kregen een armband van puur rubber omgehangen van de dienstdoende rubberpersers.
Duidelijk was dat een groot aantal gezinnen op Java volledig afhankelijk is van dit soort plantages. De hoeveelheid manuele arbeid is overweldigend en de machinerie dat aanwezig is, is stokoud. Eenzelfde beeld zagen we in Colombia in de fabrieken die we daar hebben bezocht. Wij gingen als afsluiter van de trip langs de lokale markt (pasar) waar we de waar bekeken van de goedlachse marktkoopvrouwen, die graag op de foto wilden.
We mochten hier en daar proeven van het typische Javaanse fruit en kochten uiteindelijk bananen en salak voor onze vervolgreis naar Bali. Een smakelijk einde van ons uitstapje naar een plantage op Oost-Java.
Comments