top of page

Benauwde momenten in Semuc Champey

  • Andrea
  • 7 jun 2017
  • 9 minuten om te lezen

Eén van de mooiste en meest bijzondere plekken die we gezien hebben deze reis, is Semuc Champey, dat op de nominatie lijst van UNESCO staat. Totdat je er met je neus bovenop staat, is het moeilijk te bevatten hoe dit natuurgebied precies in elkaar zit. Het is een redelijk klein, gelaagd gebied, met rivieren, bassins en grotten die allemaal met elkaar in verbinding staan. Het meest bekende en in het oog springende gedeelte is de bovenste laag: een stuk of 7 turquoise bassins, die trapsgewijs met elkaar verbonden zijn. Eenmaal binnen in het park, liepen we eerst naar een uitzichtpunt, voor de mooiste foto's.

Daarna gingen we naar beneden om de bassins van dichtbij te bekijken. De bassins zijn een soort brug over de middelste laag: de rivier Cahabon. Dat is lastig voor te stellen, want het ziet er niet uit als een brug. Zodra je boven op het eerste bassin staat, zie je het pas goed: De rivier duikt onder het eerste bassin, en komt pas helemaal aan het eind, na het laatste bassin, weer boven.

De rivier is troebel groen-bruin, want er zit modder, mos en ander rivierslib in. De bassins echter worden gevoed door bronnen in de bergen, die aan weerszijden van de bassins liggen, en dat water is kraakhelder. Samen met het kalksteen geeft dat een prachtige turquoise kleur. Je kunt van bassin naar bassin springen, duiken of glijden, via natuurlijke glijbanen. Hartstikke leuk, het is net zo’n subtropisch zwemparadijs. Arjan vond het iets minder, hij kneusde, verzwikte en/of brak zijn beide (!) kleine tenen op een glijbaan. Terwijl hij z'n tenen aan het inspecteren was op een grote steen, hoorden we ineens een luid gekraak, en stortte er 10 meter verder een enorme boomtak in een bassin, zo uit het niets. Gevaarlijk! We durfden nog net in het water te blijven om de lokale piranhas te voeren; van die mini-visjes die aan je vel knagen. De truuk was wel, leerden we, om de grotere visjes een beetje op afstand te houden. Die konden namelijk behoorlijk venijnig bijten.

Door zijn verwonding was Arjan gevrijwaard van het middag programma, het verkennen van de onderste laag: de ondergrondse rivierdelta. Dat vond hij niet zo erg, want kleine ruimtes en donkere grotten trekken hem niet zo. Maar ik wilde natuurlijk geen avontuur missen, dus voegde ik me vol enthousiasme bij de expeditie. Er is geen verlichting of elektriciteit, daarom kregen we bij de ingang van de grot allemaal een kaars. Ik heb daar geen foto's van, want je mocht niets meenemen dat niet waterdicht was, maar hier krijg je een indruk van hoe dat er uit ziet. Best spannend.

Dapper gingen we achter de gids aan, ons kaarsje in de hand, om al snel tot onze nek in het water van een ondergronds rivier te staan. Ik vind kaarslicht altijd heel romantisch, maar had toch op iets functionelers gehoopt voor deze verkenningstocht. De helft van de route staat onder water. Hier en daar moest je bij een waterval aan een touwladder omhoog klimmen. Sommige stukken waren wat glibberig en gevaarlijk, maar op zich was het allemaal redelijk te doen. Ik vond het alleen een beetje eng, omdat we een klein groepje hadden en ik helemaal achteraan liep, met zo'n bibberend kaarsje. (Ik geef de schuld daarvan aan deze films over ondergrondse zombie-mutanten etc.)

Na een uur bereikten we het eindpunt: een bassin van een meter of 5 doorsnede. De gids klom via de glibberige rotswand omhoog, en deed voor hoe je dan naar beneden kon springen, zo het bassin in. Ik dacht aan Arjan’s kleine tenen en besloot deze uitdaging aan me voorbij te laten gaan. Eigenlijk was ik wel blij dat we weer terug zouden gaan, want genoeg is genoeg in zo’n grot zonder licht. Ik was slim, en zorgde op de terugreis dat ik direct achter de gids aanliep, in verband met eventuele ondergrondse zombie-mutanten. De route was bekend, wat kon er mis gaan? Nou, van alles dus.

Lekker makkelijk, we nemen dezelfde weg terug, dacht ik nog. Maar de gids nam ergens een andere route, en via een tunnel met een bijzonder laag plafond, kwamen we bij een spleet in de grond, waar een medium-sized waterval naar beneden stortte. “Hier moet je op je buik langs”, zei de gids. Ik dacht nog even, dat hij bedoelde dat je op je buik over die spleet heen moest schuiven, omdat je er anders in zou vallen, wat me logisch leek, want het zag er behoorlijk glibberig uit. “Nee nee”, zei hij, “je moet op je buik, en dan glij je zo die spleet in. Ik hou je vast. Er gebeurt niks.” Lekker dan, voor in de rij, was ik de eerst genomineerde om hier door de aarde verzwolgen te worden. Maar goed, terug via de claustrofobische gang was ook geen optie. Dus, ik glibberde half naar beneden, en hing binnen de kortste keren halverwege de nauwe spleet, midden in de waterval, terwijl mijn voeten in het water bungelden. Ik voelde de paniek opkomen en zag dan ook weinig andere opties dan te doen wat de gids zei, en mezelf te laten vallen in het donkere onbekende onder me. “Het is heel ondiep, je kunt hier gewoon naar staan”, beloofde de gids. Ik verzamelde mijn moed, liet me vallen, en schoot met een luide gil diep in het zwarte gat. Niks ondiep. Ik ging kopje onder, en kwam spartelend boven in een donkere ruimte, naar adem happend, met de waterval die op mijn hoofd kletterde.

Boven me zat de gids te schaterlachen in het kaarslicht. Mijn kaarslicht. Hij strekte zijn arm uit en hing naar voren in de spleet. “Hier is je kaars”, zei hij, “en daar verderop is een richel waar je op kunt staan”. En bedankt. Ik zwom met mijn kaars in één hand naar de richel en keek eens om me heen. Met mijn ene kaarsje was het behoorlijk donker. De grot was een koepel van een meter of 4 in doorsnee, met een plafond van misschien een meter hoog. Ik zag nergens een uitgang. Ik vond mezelf nooit claustrofobisch, maar het schijnt dat je dat soort angsten kan ontwikkelen, net als hoogtevrees. Gelukkig duurde het niet lang voordat de volgende mensen uit ons groepje door de spleet naar beneden zakten. Minder eng voor hen, want ze zagen me daar al staan met m’n kaarsje. “Fijn dat jij eerst ging!” zeiden ze. …. grrr….

Toen we alle 5 in de grot-zonder-uitgang dreven met onze kaarsjes, half op de richel, was het tijd voor de gids om zich bij ons te voegen. Met groot vertoon en een nog grotere plons liet hij zich vallen, met een enorme vloedgolf als gevolg. Direct was ieder’s kaarsje uit, behalve die van mij: Ik had zoiets al verwacht, dus ik had mijn kaars beschermd met mijn hand. Met 6 kaarsen was de grot behoorlijk goed verlicht geweest, maar met slechts ééntje was het aanmerkelijk donkerder. De groep was zichtbaar opgelucht. “Jemig”, zei mijn buurman, “gelukkig is die van jou nog aan”. Hij hield de lont van zijn kaars boven die van mij, maar in plaats van dat die van hem vlam vatte, druppelde er water op mijn kaars. Het knetterde even, toen ging ook de mijne uit.

Ik geef je even de tijd om te beseffen hoe we daar stonden. Het was pikdonker. De waterval uit de spleet bulderde er op los, en overstemde het geschreeuw, dat steeds paniekeriger klonk. Ik had nog enig houvast aan de richel, maar daar was niet voor iedereen plaats. Niet in paniek raken, dacht ik nog, niet in paniek raken. “Amígos!!!” riep de gids in wanhoop, “Wat dóen jullie nú?!?!” Sommige mensen riepen om hulp, maar dat was redelijk kansloos, vanwege die waterval. Ik herhaalde mijn mantra nog maar eens, en beval mezelf niet in paniek te raken. Ook al kon niemand ons hier horen, en zeker niet boven de waterval uit, mensen wisten waar we waren, dus vroeger of later zou iemand ons echt wel vinden. Ik hoopte alleen dat het niet de ondergrondse zombie-mutanten zouden zijn. Je haalt je wat in je hoofd, zo in het donker.

Als je ooit ergens bent geweest, waar alle licht afwezig is, dan ken je het fenomeen ‘geen hand voor ogen kunnen zien’. Het is dan zo donker, dat je zelfs je eigen handen niet kan zien. Toch probeer je steeds om ze te zien, door ze voor je ogen te wapperen. Misschien wennen mijn ogen aan de duisternis, denk je dan. Maar dat kan niet, want in de afwezigheid van licht, zoals in een grot, zie je echt helemaal niets (tenzij je een ondergrondse zombie-mutant bent).

Na 10 paniekerige minuten, denk ik, want het leek een eeuwigheid, meende ik ineens mijn witte kaars te zien, die ik nog steeds in mijn hand geklemd had. Ah! Mijn ogen beginnen aan het donker te wennen! dacht ik even, maar toen realiseerde ik me dat dat helemaal niet kon. Ik bewoog mijn hand nog eens heen en weer. Misschien ben ik aan het hallucineren, dacht ik, en wapperde nog eens stevig. Het leek toch echt een wittige, kaars-achtige vorm, daar waar ik mijn hand voor mijn ogen zwaaide. Dat kan maar één ding betekenen: er komt licht binnen, en waar licht is, is een uitgang. Ik keek extra goed om me heen, en zag aan de verste rand van de koepel een zwak schijnsel. Ergens, waar het water het plafond leek te raken, groeide een smalle strook licht, dat steeds sterker werd. In het donker had ik dat niet gezien, maar met licht aan de andere kant was er duidelijk een verbinding naar een andere grot. We zwommen onder het lage plafond door, en vonden aan de andere kant een andere gids met een enorme groep van misschien wel 25 kwetterende Amerikanen, met kaarsen. Als je naast ze staat vraag je je af hoe je ze niet had kunnen horen vanaf de andere kant, maar die waterval was nogal lawaaiig. De gringo's hielpen ons om onze kaarsen weer aan te krijgen, en vervolgden vrolijk hun weg. Dat is altijd een beetje raar; je hebt een soort bijna-dood-en-levend-begraven ervaring gehad, en stuit op een groep mensen die zich daar totaal niet van bewust zijn, als in een parallel universum.

Eenmaal buiten in de stikkende hitte - en wat was het licht fel!! - hielden we onze kaarsen aan, in onze hand geklemd, tot we helemaal beneden bij de rivier waren, alsof het het leven zelf was. Aan de dood ontsnapt. Nou ja, in elk geval een goed verhaal.

Kon ik dan eindelijk ontspannen? Nee.

Natuurlijk was ik, eenmaal terug bij de GreenGo lodge (haha, woordgrap), ernstig toe aan een drankje. We zaten aan de bar, en ik had net het hele verhaal aan Arjan verteld, toen het begon te regenen. Het is het regenseizoen hier, dus we zijn ondertussen wel wat gewend, maar dit sloeg echt alles. De hemel brak open, de regen kwam met bakken naar beneden, en boven ons hoofd raasde een onweersbui. De bliksem sloeg links en rechts in, bomen vielen als dominostenen, met 3 à 4 tegelijk. Het duurde niet lang voordat de elektriciteit uitviel, en het hele terrein in het donker zat. In het hoofdgebouw was gelukkig een generator, dus we konden gewoon aan de bar blijven zitten.

We zaten lekker met een biertje naar het onweer te kijken. Het dak leek het te houden, dus alles prima. We begrepen dan ook niet helemaal waarom de medewerkers allemaal in rep en roer waren, en naar buiten gingen met regenjasjes (kansloos), in die onweersbui (gevaarlijk). Een motorzaag werd gehaald om de gevallen bomen om te hakken, en ze renden kris kras over het terrein. Meestal is Latijns Amerika toch wel heel relaxed, eigenlijk overal waar je komt, dus we snapten niet waarom iedereen zich zo druk maakte, en niet gewoon tot morgen wachtte met het opruimen van de zooi. Zelfs de eigenaar, een forse kerel uit Israël, trok zijn schoenen aan om naar buiten te gaan - maar niet zonder een enorm geweer dat hij kennelijk achter de balie had liggen. Hij rende met geweer en al de trap af naar de tuin, maar bedacht zich, kwam terug en stak zijn hoofd om het hoekje van het trapgat. "Als jullie schoten horen, hoeven jullie niet in paniek te raken, want dan zijn wij dat gewoon", probeerde hij ons gerust te stellen. "Maar waar schieten jullie dan op?" vroeg ik, weinig gerust gesteld. "Op iedereen die deze kant op komt", zij hij. Het viel me ineens op dat hij een beetje op Rambo leek. Het zal aan onze gezichten te zien zijn geweest, dat we wat meer context nodig hadden bij dat antwoord. "Als het onweert, en het licht valt uit, dan zijn er altijd mensen die daar gebruik van willen maken. Ik garandeer je, dat er morgen één van de hostels in de buurt is, die overvallen is. Ze komen binnen met geweren, en iedereen kan alles inleveren. Dus, wees gerust, we gaan nu schieten op iedereen die dat hier wil proberen." Ik was niet gerust gesteld. Ik sliep slecht die nacht.

De volgende dag zagen we de schade pas goed, overal omgewaaide bomen en waterschade. Wat ik het ergste vind, zei Rambo, is dat er een boom op mijn bloem is gevallen! 4 jaar lang al ben ik die bloem aan het kweken, en nu hij eindelijk bloeide, valt er een boom op! Heb je gezien hoe mooi hij bloeide? Wat erg!

Hollywood zuigt dat soort dingen niet uit z'n duim. Zelfs Rambo heeft een soft spot.

 
 
 

Opmerkingen


bottom of page